De naam oregano (Origanum vulgare of majorana), ook bekend als marjolein, majoraan of bergvreugd of komt uit het Grieks van ‘oros’ (berg) en ‘anos’; dit betekent zowel vreugde als schoonheid. Rembert Dodoens deelde dit kruid in bij de ‘geurende planten, bevallig voor het oog’. Vanwege de heerlijke geur gebruikt men dit kruid veel in parfum en potpouri’s.
Er bestaan veel verschillende gekweekte en ook wilde soorten die onderling verschillen in hoogte en kleur. Wilde marjolein ‘Origanum vulgare’ is een vaste plant die in keukentaal ‘oregano’ heet zoals in Italië. Een heerlijke smaakmaker in salades en vleesgerechten, zoals chili con carne en pizza. Ook veel gebruikt in de Griekse keuken. Als keukenkruid is Origanum majorana het meest in gebruik, beter bekend onder de naam marjolein en majoraan.
Een goed bewaard geheim uit het verleden was ‘spiritus aromaticus’, ook wel ‘spiertjes van Kaatje’ genoemd, van de Karmelieten monniken. Het bleek een kruidenbitter te zijn bestaande uit oregano, mirtebessen, kaneel, kruidnagels, korianderzaden, water en alcohol. Werkte goed tegen flauwtes en misselijkheid waar destijds veel vrouwen aan verslaafd zijn geraakt.
Grappig is het gebruik uit de 16e eeuw toen men tegen verkoudheid wel gekonfijte marjoleinbloemetjes als een soort dropjes innam.